Description: | een eigen combinatie van gezang 178 vers 3 en 7
met aansluitend Lied 52 - De stad met paarlen poorten {uit de bundel van Johannus de heer)
Alles gespeeld met vol werk (tuttie)
Mij heeft Hij zijn Zoon gegeven,
door 't geloof nam ik Hem aan;
ja, ik weet, dat ik zal leven
en door Hem ten hemel gaan.
Mij heeft God in Hem verkoren,
zelfs eer ik nog was geboren,
eer de stem van zijne macht
immer iets had voortgebracht.
Ruwe stormen mogen woeden,
alles om mij heen zij nacht,
God, mijn God zal mij behoeden,
God houdt voor mijn heil de wacht.
Moet ik lang zijn hulp verbeiden,
zijne liefde blijft mij leiden:
door een nacht, hoe zwart, hoe dicht,
voert Hij mij in 't eeuwig licht.
Lichtstad met uw paarlen poorten,
wond're stad zo hoog gebouwd,
nimmer heeft men op deze aarde,
ooit uw heerlijkheid aanschouwd.
Refrein:
Daar zal ik mijn Heer ontmoeten,
luist'ren naar zijn liefdesstem,
daar geen rouw meer en geen tranen,
in het nieuw Jeruzalem.
Heilig oord vol licht en glorie,
waar de boom des levens bloeit,
en de stroom van levend water,
door de gouden Godsstad vloeit.
Refrein.
Schoon tehuis voor moede pelgrims,
komend uit de zandwoestijn,
waar zij rusten van hun werken,
bij de springende fontein.
Refrein.
Wat een vreugde zal dat wezen,
vereend te zijn met Hem,
in de stad met paarlen poorten,
in het nieuw Jeruzalem. |